Tony Viola
door Louise Lagerweij
(Rotterdam, 28 december 1942). Autodidact. Specialiteit: pasteltekeningen en portretten van jazzmusici.
(Rotterdam, 28 december 1942). Autodidact. Specialiteit: pasteltekeningen en portretten van jazzmusici.
Antonius Adrianus
‘Tony’ Viola (ROTTERDAM, 26 SEPTEMBER 1935 – ROTTERDAM, 16 OKTOBER 2008)
Op 20 oktober 2008 werd onder grote publieke belangstelling de Rotterdamse drummer Tony Viola begraven op de Algemene Begraafplaats Crooswijk. Indrukwekkend was de laatste groet van zijn collega slagwerker John Engels, die nadat vrijwel iedereen was vertrokken eenzaam afscheid nam van zijn jazzvriend.
Tony Viola, geboren aan de Achterdonk in Tuindorp- Vreewijk, wist als kind al dat hij drummer wilde worden. Dat werd hem afgeraden vanwege zijn klompvoeten. Tony zette door en studeerde slagwerk bij de socialistische harmonievereniging Tot Steun in de Strijd en het conservatorium aan de Mathenesserlaan. Buurtgenoot Ruud Kuyper bracht hem in aanraking met de jazzmuziek. In de Bebopkelder onder het café Trianon op Zuid leerde hij de Rotterdamse saxofonisten Toon van Vliet, Karel Reys, Sander Sprong en Piet Noordijk kennen, de laatste vroeg hem voor zijn nieuwe Kwartet met wisselend op de piano Ruud Kuyper of Rob Madna en contrabassist Jan Fens.
In 1953 won Tony met het trio van Ruud Kuyper de tweede prijs van het AVRO’s Jazzconcours. Viola werd een veel gevraagde slagwerker bij het Green Swan Sextet (1954) met o.a. Ack van Rooyen, Sander Sprong en Karel Reys, The Millers (1956), Malando (1957), Piet van Dijk (rond 1960) en het Kwintet van Piet Noordijk (tot 1963). Tony kreeg een halfjaarcontract voor optredens in Zweden, maar hij bleef er zeven jaar wonen en werkte met de zanger Cornelis Vreeswijk en baritonsaxofonist Lars Gullin. Na huwelijksproblemen keerde hij terug naar Nederland en belandde in de theaterwereld (o.a. de musical Anatevka).
In 1973 had hij een engagement met vibrafonist Coen van Nassau en Piet le Blanc bij de Holland Amerika Lijn voor een cruise met de Statendam. Tony woonde een half jaar in New York en ontmoette Art Blakey, die zich verbaasde over de eigen techniek die Tony met zijn klompvoeten had ontwikkeld. Na zijn terugkeer naar Nederland in 1974 werd hij slagwerker bij Robert Long en Toon Hermans. In 1975 dook hij op in een rolletje als straatmuzikant in Frans Weisz’ film Rooie Sien. Van 1978 tot 1998 was hij muzikaal begeleider bij de Rotterdamse Dansacademie.
Tony werkte bij verschillende producties van het Ro Theater, maar werd in Rotterdam wereldberoemd als schnabbelaar in het cafécircuit. Jarenlang verzorgde hij de zondagmiddagjazz in café De Consul met pianist Fred van Zegveld en bassist Dolf del Prado.
Tony was de ontdekker van ‘Brush-art’. Hij schilderde op de muziek van zijn favoriete drummers met in verf gedoopte brushes. Een chronische schouderblessure als gevolg van een val van de stoep van zijn woning aan de Wolphaertsbocht dwong hem te stoppen met drummen. In 2001 maakte Anneloek Sollart een documentaire over zijn leven, getiteld Boom Boom Viola.
John Engels, sinds de eind jaren vijftig Tony’s vriend, was op 27 februari 2008 de muzikale spil tijdens de uitreiking van de eenmalige ‘Tony Viola Award’. Zeven maanden later stond hij aan het graf van zijn markante jazzgabber.