Rob Franken (Rotterdam, 16 augustus 1941 – ’t Harde 7 december 1983)
door JAN KRUIS
(Rotterdam, 8 juni 1933). Begon als professioneel tekenaar bij de Toonder studio’s. Bekend geworden door de semi-autobiografische strip Jan, Jans en de Kinderen.
www.janjans.nl.nu
Met de volkomen onverwachte dood op 42-jarige leeftijd kwam er een einde aan een imposante muziekcarrière. Franken was professional sinds 1958 en speelde mee op meer dan vierhonderd langspeelplaten. Hij werkte in het circuit van de Amerikaanse basis in Duitsland en gold als één van de meest uitmuntende pianisten van Europa. Hij begeleidde Clark Terry, Klaus Weiss, Joe Pass, Art Farmer en Booker Ervin. Hij liep voorop in de technische ontwikkelingen van de jaren zestig en zeventig en was een pionier op de – in die tijd door jazzpuristen verguisde – Fender Rhodes piano en de ARP synthesizer. Eind jaren zestig maakte hij furore als organist in zijn eigen formatie The Rob Franken Organ-ization en de jazzrockgroep Scope. Hij bracht het Hammondorgelspel op een hoger niveau. Rob Franken toerde de jaren zeventig veelvuldig door heel Nederland en speelde zich een ongeluk. Van De Doelen tot café Je t’aime in de Witte de Withstraat en nachtclub Extase op de hoek van de ‘s Gravendijkwal. Hij was te horen op de imponerende soundtrack van de film Turks Fruit, maar ook in de vermaarde bigband van Kurt Edelhagen. Hij maakte platen met Harry Verbeke, Rogier van Otterloo, Herb Geller, Cees Smal, Joop Scholten, Wim Overgaauw, Marjorie Barns en vele anderen. Rob Franken was jarenlang de vaste toetsenist van Jean ‘Toots’ Thielemans. Wanneer Toots naar Europa kwam, reserveerde hij Rob lang van tevoren. Franken vormde voor Toots een grote inspiratiebron: ‘Van iedereen met wie ik speel leer ik, maar van wie ik het meest heb opgestoken is Rob Franken. Begin jaren zeventig had ik een kwartetje met hem. En ik vond zelf dat ik in die tijd een beetje ouderwets speelde, ik was een beetje versleten vond ik. En hij soleerde zo prachtig. Hij is zo onderschat geweest. Zelf deed hij ook altijd geringschattend over zijn spel. ‘Het zijn maar loopjes,’ zei hij altijd. Maar ja, meneer, welke loopjes? In 1973 speelde ik heel veel met Rob. Op een keer belde hij me op voor een jobke waarmee we tweehonderdvijftig gulden zouden verdienen. We moesten twee uur de studio in voor opnamen. Fumu, zei hij, functionele muziek. Muziek die ze zouden gebruiken in supermarkten en in de lift. Stella by Starlight, One Note Samba, dat soort liedjes. We namen alles in een keer op. Eerst het thema en dan allebei een chorusje. We hadden niets voorbereid. Toen ik de band terughoorde vond ik het zo fris wat Rob speelde. Ik heb een kopie van die band meegenomen en ik ben er in gaan knippen. Net zolang tot ik een tape had met alleen de solo’s van Rob Franken. Die heb ik op een cassettebandje gezet en die heb ik gestudeerd. De woordenschat die hij in zijn improvisatie gebruikte, heb ik geanalyseerd en geleerd. En dat heeft me veel geholpen. Hij was veel jonger dan ik. Hij had pianisten als Chick Corea en Herbie Hancock bestudeerd, dat vond je in zijn manier van spelen terug. Die tape van Rob heeft me veel geholpen. Ik heb die band gebruikt zoals iemand doet die Russisch studeert of Chinees. Ik heb mezelf opgesloten en naar niets anders meer geluisterd dan de solo’s van Rob Franken. Geen andere taal meer. En ik heb er nog steeds profijt van.’ De musici waar Rob Franken mee speelde spreken tot op de dag van vandaag met het diepste respect over hem. Toch werd Franken nooit een ‘grote naam’. Hij was een teruggetrokken en een bescheiden musicus, een autodidact zonder conservatoriumopleiding (Bron: website Radio 6, tekst Frank Jochemsen).